Nieuws

Benut de nawerking van vaste mest!

Gepubliceerd op
3 april 2023

Er wordt de laatste jaren weer meer gebruik gemaakt van vaste mest. De stikstof uit vaste mest is organisch gebonden en komt daardoor langzaam beschikbaar. Dat geldt ook voor stikstof die in de nazomer wordt gegeven. En dat wordt nog wel eens vergeten. Goed inspelen op de werking van vaste mest betaalt zich uit. Daarom een update van bestaande bemestingsadviezen door Commissie Bemesting Grasland en Voedergewassen (CBGV).

Stikstofwerking vaste mest in het voorjaar

Drijfmest is de meest voorkomende en gebruikte mestsoort. Vaste mest zoals die uit strooiselstallen komt, is op rundveebedrijven veel minder gebruikelijk. Wel is de toepassing van mestscheiding de laatste jaren toegenomen. Die bewerking zorgt voor een dikke fractie die qua bemestingseigenschappen vergelijkbaar is met vaste mest. De nutriëntgehalten van beide vormen van vaste mest zijn veel hoger dan van drijfmest. Gemiddeld bevat vaste mest 6,4 kg N (stikstof), 3,2 kg P2O5 (fosfaat) en 9 kg K2O (kali) per m³ mest. Een dikke fractie uit mestscheiding heeft nog hogere gehalten. Omdat verschillen tussen bedrijven en partijen groot zijn, is het raadzaam een mestanalyse uit te voeren van de te gebruiken mest. [zie tabel 1-5 op pagina 21 van de adviesbemesting].

De stikstof uit vaste mest is voor een groot deel (80%), organisch gebonden, waardoor deze langzaam beschikbaar komt. Houd daar dus goed rekening mee. Bij in het voorjaar toegediende vaste mest op grasland, werkt 15-20% van de stikstof in de daaropvolgende snede [zie tabel 1-10 van de adviesbemesting). Voor elke groeimaand na de eerste snede komt 5% van de toegediende gift tot werking. Bij een gift van 20m³ per ha grasland betekent dit dus een werking van ongeveer 25 kg N/ha voor de eerste snede, en 6,5 kg N/ha per groeimaand. Voor maisland staat een gift van 20 m³/ha gelijk aan ca. 50 kg N/ha.

Tabel 1-10 Stikstofwerkingscoëfficiënten van Ntot van vaste mest, bovengrondse toediening op grasland

Opmerkingen bij tabel 1-10: De cijfers geven de werking bij de eerste snede na toediening. Voor elke groeimaand na die eerste snede treedt een nawerking op die overeenkomt met 5%van de hoeveelheid stikstof in de mest. De spreiding in de cijfers houdt verband met de spreiding in de toedieningsverliezen (met name ammoniakvervluchtiging). Wanneer kleine toedieningsverliezen optreden dient men met de hoogste verwerkingscoëfficiënt te rekenen.
Opmerkingen bij tabel 1-10: De cijfers geven de werking bij de eerste snede na toediening. Voor elke groeimaand na die eerste snede treedt een nawerking op die overeenkomt met 5%van de hoeveelheid stikstof in de mest. De spreiding in de cijfers houdt verband met de spreiding in de toedieningsverliezen (met name ammoniakvervluchtiging). Wanneer kleine toedieningsverliezen optreden dient men met de hoogste verwerkingscoëfficiënt te rekenen.

Nawerking bij nazomertoediening vorig jaar

Bij vaste mest die in augustus of september van het vorige jaar is toegediend, is er dit jaar (het volgende groeiseizoen) sprake van nog zo’n 15% nawerking van de N-totaal. Bij een gift van 20 m3/ha betekent dat ongeveer 3 kg N/ha per grasgroeimaand vanaf april (25 kg N/ha over het hele seizoen). Of in het geval van mais nog 20 kg N/ha. Houd daar dus rekening mee bij het opstellen van het bemestingsplan voor gras en mais.

Gras- of bouwland en perceelkeuze

Op bouwland is de meeste winst te behalen van vaste mest. Bij direct inwerken van vaste mest is de N-werking op jaarbasis 1 kg N/ m³ hoger, omdat er geen ammoniakverlies optreedt. Dat is op grasland wel het geval, waar een groot deel van de ammoniumstikstof verloren gaat door ammoniakemissie. Vanwege de hoge fosfaat- en kaligehalten in de vaste mest is het mogelijk gericht te sturen op percelen met een lage toestand. Raadpleeg het bemestingsadvies voor de juiste hoeveelheden fosfaat en kali op gras- of maisland.