Nieuws

Inzicht in vernattingsmaatregelen veengrond

Gepubliceerd op
18 december 2020

In het kader van het Innovatie Programma Veen (IPV) zijn door Wageningen Livestock Research modelmatige bedrijfsberekeningen uitgevoerd om inzicht te krijgen in de technische en economische consequenties van vernattingsmaatregelen en de effecten op bodemdaling en broeikasgasemissie. Het IPV verkent en ontwikkelt nieuwe manieren om te komen tot behoud van veen en onderzoekt welke effecten vernatting kan hebben voor de agrarische sector, de natuur en het landschap.

De rapportage van de bedrijfsberekeningen is afgerond en het rapport 'Effecten vernattingsmaatregelen op veenweidebedrijven in Noord-Holland' staat online.

Vernatting vermindert veenafbraak en daarmee maaivelddaling en broeikasgasemissie (CO2, N2O), maar is nadelig voor het bedrijfsresultaat. Om veen te behouden is het vooral van belang om de grondwaterstand in de zomer te verhogen. Slootpeilverhoging draagt hier slechts beperkt aan bij. De inzet van onderwaterdrains is effectiever, omdat deze in droge perioden de infiltratie van slootwater in de veenbodem sterk bevorderen. Onderwaterdrains zijn drainbuizen die in de bodem onder slootpeilniveau gelegd worden. Door de drainbuizen via een collectordrain op een waterreservoir aan te sluiten en met een pomp het waterpeil te reguleren wordt het drukverschil met het grondwaterniveau vergroot en wordt de werking aanzienlijk verbeterd.

Infiltreren van slootwater

Het infiltreren van slootwater via de bestaande greppels in grasland zou een laagkosten alternatief voor het toepassen van onderwaterdrains kunnen zijn. Normaal worden greppels gebruikt om water af te voeren, maar in combinatie met een hoog slootpeil kunnen deze ook gebruikt worden voor infiltratie. In het IPV wordt de effectiviteit hiervan in een veldproef onderzocht en de eerste resultaten wijzen er op dat het grondwaterpeil aanzienlijk verhoogd wordt. De keerzijde is dat greppelinfiltratie ook snel tot vernatting leidt.

De doorgerekende vernattingsmaatregelen betroffen pompgestuurde onderwaterdrains met verschillende streefpeilen voor de grondwaterstand (30, 40 en 50 cm beneden maaiveld), slootpeilverhoging, greppelinfiltratie en lisdoddeteelt en combinaties van deze maatregelen, waar in het IPV mee geëxperimenteerd wordt. De maatregelen zijn vergeleken met een gangbare situatie met een drooglegging van 50 cm. Door een reeks van tien weerjaren door te rekenen (1992-2001) zijn invloeden van verschillende meteorologische omstandigheden op grondgebruik en productie zichtbaar gemaakt. Het IPV-projectbedrijf is als uitgangspunt genomen voor de modelberekeningen.

Vernattingsmaatregelen leiden tot verlies grasproductie

Afgezien van pompgestuurde onderwaterdrains met een streefpeil voor de grondwaterstand van 50 cm beneden maaiveld, leidden alle vernattingsmaatregelen en combinaties van maatregelen tot extra vernatting en verlies van grasproductie, waardoor vooral de kosten voor voeraankoop stegen. Het netto bedrijfsresultaat kan hierdoor drastisch verminderen. Pompgestuurde onderwaterdrains met een streef-grondwaterstand van 30 cm beneden maaiveld en greppelinfiltratie bij een greppelafstand van 12,5 m gaven de grootste geschatte reductie van maaivelddaling en broeikasgasemissie (CO2 en N2O).

Van de vernattingsmaatregelen benadeelde greppelinfiltratie de grasgroei en het graslandgebruik het meest, maar het lijkt wel de meest kosteneffectieve maatregel om maaivelddaling en broeikasgasemissies te verminderen. Het is bovendien een adaptieve en robuuste maatregel die vooral relatief gemakkelijk is in te zetten op grasland met beheerbeperkingen. De praktijk is echter sceptisch en beducht voor extra vertrapping nabij de greppels, zeker bij een hoge beweidingsintensiteit, en een toename van leverbotbesmetting. Onderwaterdrains lijken wat dat betreft meer draagvlak te hebben.

Investering is groot

Pompgestuurde onderwaterdrains vragen een relatief grote investering om maaivelddaling en CO2-emissie te verminderen en dit pleit ervoor om de drains doelgericht in te zetten, met een zorgvuldige aansturing en controle van het systeem. De investering betreft dan een soort risicopremie voor behoud van ruwvoerproductie en weidegang in natte jaren, in zoverre sprake kan zijn van extra drainage bij het nastreven van een relatief hoge grondwaterstand.          

Voor lisdoddeteelt is nog veel onzekerheid voor wat betreft de teeltkosten en de opbrengsten, omdat hier nog geen concrete markt voor is. De opbrengsten zullen in ieder geval aanzienlijk hoger moeten zijn dan de teelt- en oogstkosten om de verhoogde voer- en mestafzetkosten (‘opportunity cost’) te compenseren. Dit moet opgebracht worden uit perspectiefvolle toepassingen van het geoogste materiaal of uit neveninkomsten voor vernatting, bijvoorbeeld door het vergroten van natuurwaarden.